Een (seculiere) zoektocht naar identiteit. Boekbespreking ‘Dus ik ben’ – Stine Jensen & Rob Wijnberg
De auteurs stellen in hun inleiding vast dat ‘zowel in de politieke als in de persoonlijke sfeer de zoektocht naar identiteit terug te voeren is op het wegvallen van oude zekerheden. De wereld is onvoorspelbaar-der, diffuser en veranderlijker geworden. Het leven biedt veel meer kansen, maar ook minder houvast.’ Onder het kopje ‘wegvallende oude zekerheden’ valt ook het geloof in God als schepper. ‘Hij is van Zijn (hoofdletter, pve) troon gestoten en vervangen door de mens en zijn technologie.’ De autonome mens, zonder ‘iets hogers’. In zekere zin op zichzelf terug geworpen en daarmee existentieel angstig. En dat terwijl de complexe wereld steeds sneller en intenser (via tv, krant en internet) de huiskamers binnendringt. Dat voedt, volgens Wijnberg en Jensen, het gevoel van controleverlies en onveiligheid.
De auteurs verklaren de zoektocht naar identiteit vanuit twee paradoxale maatschappelijke ontwikkelingen: individualisering en globalisering. Een mens zoekt aanknopingspunten. Eén er van is het verlangen, collectief en individueel, naar een duidelijk afgebakende identiteit. Een identiteit die enerzijds uniek en onderscheidend is en anderzijds sociaal geaccepteerd en verbindend. Check tien facebookpagina’s en ontdek de historische en filosofische wortels van de persoonsprofielen:
- Dit is mijn mening en dit zijn morele principes (18e-eeuwse verlichtingsdenken)
- Dit zijn mijn merken en producten (consumentisme voortkomend uit de19e-eeuws romantiek)
- Dit is wat ik doe: mijn hobby’s, baan of beroep (20e-eeuws existentialisme)
Vanuit deze filosofische wortels gaan de auteurs verder met de kernvragen van het boekje: Wat is een mens? Hoe is het zelfbewustzijn ontstaan? Wat zijn wezenskenmerken van ons ‘ik’? Zijn wij primair voelers of denkers? Richt ons ego zich vooral op onszelf of op anderen? En … wat heeft het te zeggen dat we allemaal met een iPhone, een ik-telefoon, op zak willen lopen?
Deze vragen waaieren in het boekje uiteen in twaalf dus ik ben-perspectieven. Jtro gaat er van boven naar beneden doorheen, samenvattend en min of meer citaatsgewijs:
- Hoe sterker het geloof, des te directer de relatie met iemands identiteit. Een overtuigd (…) christen (…) is wat hij denkt. Kritiek op iemands geloof wordt daarom vaak persoonlijk opgevat, aldus de auteurs.
- Wanneer we spreken over zelfontplooiing, doelen we meestal op de ontwikkeling van ons denkvermogen – niet op leren timmeren.
- De homo emoticus handelt (…) zonder na te denken – impulsief en emotioneel. Het zijn de Europese romantische filosofen, musici en dichters (Goethe, Schubert e.a.) die pas in de 18e en 19e eeuw de rede van haar voetstuk stootten. (…) Romantici zijn uitsluitend gericht op zichzelf en het eigen gevoelsleven. Eigen passies en hartstochten! We leven in een ‘emocratie’ en ‘emotiecultuur’ waarin het uiten van emoties een dwang en zelfs een gezamenlijke opdracht is geworden.
- Sinds Plato (428-347 v. C.) is de westerse filosofie georiënteerd op het metafysische. Ideeën over het zijn kregen een metafysisch karakter. Het unieke van mens-zijn ligt in het feit dat de mens geschapen was naar het evenbeeld van God. Deze opvatting veranderde radicaal bij de opkomst van het existentialisme. Wat het betekende om te bestaan moest niet langer worden gezocht in tijdloze fundamenten (God, het Goede, het Ware, de Rede), maar in tijdsgebonden interpretaties van het bestaan zelf. De mens werd niet langer begrepen in termen van tijdloze eigenschappen (wat hij is) maar in termen van tijds- en plaatsgebonden praxis (wat hij doet). Identiteit was niet langer statisch, maar vloeibaar. Jean-Paul Sartre vat samen: ‘Zijn is handelen’. Existentialisme als broedkamer van de moderne drang naar zelfontwikkeling en -ontplooiing.
- Stambomen uitzoeken is populairder dan ooit –mensen willen weten ‘wie ze zijn’ en doen daarom hun best om de geschiedenis van hun achternaam uit te pluizen: de naam vormt de wortel van hun identiteit. Ludwig Wittgenstein stelde vast: denken is taal. Wát iets is wordt bepaald door de wijze waarop de naam van iets wordt gebruikt, afhankelijk van de context. Taalfilosofen benadrukken dat taal schept. Wie een naam geeft (desnoods een scheldnaam) heeft een zekere macht.
- De socioloog Henri Tajfel (1919-1982) concludeerde dat er achter alle groepen, ondanks hun verscheidenheid, toch een basismotief schuilt: de ontwikkeling van een ‘positief en onderschei-dend zelfbeeld’. Groepsvorming is daarmee vooral egocentrisch van aard. En vijandbeelden ondersteunen groepsvorming. Hoe sterker het beeld van ‘zij’, hoe steviger de identiteit van ‘wij’. Kant daarentegen verklaarde groepsvorming vanuit het nastreven van gemeenschappelijke belangen. Hij tekent daarbij aan dat ‘algemeen belang’ niks voorstelt: ‘ver weg, inefficiënt en zielloos’. Saamhorigheid in Nederland is eerder incidenteel (vb. als het NL elftal speelt) dan struc-tureel. Met name jongeren gedragen zich als collectieve individualisten. Sinds de ontzuiling, de secularisatie en de explosie van welvaart en veiligheid is ‘ik hoor erbij, dus ik ben’ minder van belang geworden. (Hoewel de opkomst van social media weer een tegenbeweging vormt, pve)
- Ook de mate van leed is bepalend voor de identiteit die wij aan mensen toekennen. Bij sommige mensen wordt hun (vroegere) lijden integraal onderdeel van hun persoonlijkheid. ‘Ik ben een stotteraar’, ‘Ik ben iemand die zich moeilijk kan binden’, ‘Ik ben als kind misbruikt’. Gelovigen kijken anders naar lijden dan niet-gelovigen. De laatste groep ziet lijden als horend bij het leven maar volstrekt zinloos, oftewel: ik ben, dus ik lijd. Doorvertaald door negatief filosoof Schoppenhauer (1788-1860) in: ik ben niet gelukkig, dus ik ben. Lijden als enige manier om ons door het leven te slaan en te ervaren dat we ‘zijn’. Met het esthetische (m.n. muziek) als enige effectieve toevlucht. Een ander seculier antwoord op de vraag waarom we lijden vormt de koppeling tussen pijn en moraal: pijn hebben of van anderen ervaren doet reflecteren op normen en waarden. Ik heb medelijden, dus ik erken jouw bestaan, is zelfs de rode draad in mening politieke filosofie. Partij voor de Dieren (het lijdende dier), de SP (de lijdende arbeider) of de Groenlinks (het lijdend milieu). Nietzche wijst deze compassietheorie voor moraalvorming af. Hij zegt: ‘Door mee te lijden verliest men kracht. Medelijden maakt het lijden besmettelijk.’
- Een mens staat niet los van zijn verleden. Onze identiteit is niet slechts een momentopname in het hier en nu, maar een complexe optelsom van ervaringen en herinneringen. Wie ik ben is wie ik was (John Locke) is een bekritiseerde maar nog altijd invloedrijke gedachte. Om Nederlander te zijn moet men onze tradities en historie kennen. Dat zorgt voor sociale cohesie te midden van een onzekere toekomst door globalisering, terrorismedreiging en aanhoudende economische crisis.
- Op ons (digitale) paspoort staat direct onder onze naam onze burgerlijke staat. Onze relationele status maakt onderdeel uit van onze identiteit. Waarom is liefde zo cruciaal voor onze identiteit?
- Het kenmerkende van de liefde is dat er iemand is die je bestaan erkent: jij hebt mij lief, dus ik ben. In de westerse filosofie heeft eeuwenlang het ego centraal gestaan, zowel bij verlichtingsdenkers (ik denk dus …) als romantici (ik voel dus …). Levinas noemt dit de egologie: het ‘ik’ in het centrum. In zijn filosofie van de ‘alterniteit’ stelt hij de Ander (hoofdletter?, pve) centraal. Een mens zou het anders-zijn van de Ander moeten erkennen in plaats van het te willen bezitten, controleren of veroveren. Moraal komt volgens hem voort (i.t.t. Kants gedachtegoed) uit compassie en liefde voor een Ander. En liefde, aldus Jan Jacques Rousseau is gekoppeld aan zelfontplooiing: ‘Wie geen liefde heeft gekend, zal sterven zonder zijn wezen te hebben gekend (Les Confessions, 1782).’ Maar als ik pas ‘ben’ als ik geliefd ben, roept dat dan geen ego-gericht en geveinsd gedrag op: ‘Ik doe aardig zodat jij mij lief hebt … en ik ben?’ Critici van de romantici stellen in plaats van ‘jij bemint mij, dus ik ben’ voor: ‘ik bemin jou, dus ik zie dat jij bent’. Een mens als ‘dader’ in plaats van ontvanger van liefde. Liefde als iets wat je onderhoudt. Dat sluit ook aan het westerse denken waarbij het niet in zwang is om aan een ander toe te behoren. In een relatie is het vooral nodig om ‘jezelf te blijven’ (en apart te staan) in plaats van ‘samen te smelten’ (zoals Romeo en Julia). De moderne mens zit echter gevangen tussen lust en liefde en tussen ego en de ander.
‘Levinas noemt dit de egologie: het ‘ik’ in het centrum.’
- Hoe is zelfbewustzijn ontstaan? Wie is het ‘ik’ dat denkt, voelt, handelt en liefheeft? Volgens Hegel komt zelfbewustzijn voort uit een permanent verlangen naar erkenning. Een mens is een mens ‘in gebrek’ (ín hemzelf) dat verlangt naar opheffing hiervan (door iets dat van buiten komt). Zelfbewustzijn is pas mogelijk in relatie tot anderen: pas dan weet je dat je een ‘ik’ bent dat niet een ‘ander’ is. En complimenten en aandacht geven ons een gevoel van zelf. Gevolgd, getagt of geliked worden idem dito. Erkenning in hegeliaanse zin is een vorm van morele inachtneming. Waardering heeft iets in zich van beter zijn, maar bij erkenning als vorm van respect speelt juist gelijkwaardigheid een rol. Dit heeft geresulteerd in de mens als rechthebbende. De mens die gedreven wordt om in gevallen van morele of financiële ongelijkheid te strijden voor erkenning.
- In de 20ste eeuw brak het consumentisme definitief door: het kopen van spullen die niet noodzakelijk zijn voor primair levensonderhoud, maar die status en identiteit uitdrukken.
- In lijn met Plato is in het westerse denken lichaam en geest vooral gescheiden. In de loop van de 20ste eeuw veranderde dit: een gezonde geest in een gezond lichaam. Inmiddels wakkert het internet de obsessie voor het lichaam aan door sexy beeldprofielen op Facebook en Instagram. Fit, gezond, slank en mooi zijn -én op en top mannelijk of vrouwelijk- is de norm.
- Lichamelijke perfectionering is niet langer een middel om de geest gezond te houden. Integendeel, hoe ‘leger’ de geest, hoe gezonder. Maar, hoe druk we hier (al mediterend) mee zijn, ons lichaam is niet statisch. We worden ouder, van buiten in ieder geval. Of we willen of niet. Ouderdom als devaluatie van het leven? Geenszins. Mijn lichaam verandert, dus ik ben.
- Wie is er niet op zoek naar zijn ‘ware ik’ en de innerlijke drijfveren die daarachter schuilgaan? Schopenhauer veegt de vloer aan met intrinsieke motivatie, want altijd kan de vraag gesteld worden: waar komt die drijfveer weer vandaan? Toch ervaren mensen dit anders. Wie is niet druk ‘zichzelf te zijn’ in deze tijden van massamedia, -emotie en -consumptie? De zoektocht naar identiteit is er één naar authenticiteit geworden. Wat is dat? Volgens Heidegger en Sartre gaat authenticiteit samen met verantwoordelijkheid nemen. Het is een opdracht tot zelfontplooiing. Slaag ik erin mijzelf te maken tot wat ik wil? Non-conformistisch. Erich Fromm (De angst van vrijheid, 1941) benadrukt een ander aspect van authenticiteit: oprechtheid. Leef ik mijn eigen motieven? Waarachtig? En -tegenwoordig- liefst onbewust. Want jezelf zijn is min of meer losgekoppeld van verantwoordelijkheid (‘zo ben ik nu eenmaal’ of ‘ik wil mezelf kunnen zijn’). In het verlengde hiervan spreken cultuurpessimisten over een narcistisch ik-tijdperk in het Westen. Wees jezelf wordt dan ‘doe waar je zin in hebt’. Is het gek dat Nederland zoekt naar een morele identiteit die ons kan verenigen (‘de Nederlander’)? Jezelf zijn lijkt tegenwoordig te betekenen: het naar je zin hebben, tevreden zijn en genieten van het leven. Zelfontplooiing moet vooral ‘leuk’ zijn. Dat zorgt voor een gelukkig eigen leven, maar ondertussen zijn we bezorgd om de samenleving als geheel. Onze grondhouding is er een van onmiddellijke behoeftebevrediging. Leven volgens het mini-max criterium: maximaal resultaat tegen minimale inspanning – en liever gisteren dan vandaag. En zo zijn we terug bij wat de Grieken met katastmatisch geluk noemden: direct en gemakkelijk verkrijgbaar maar niet duurzaam en bestendig. Niet voor niets dat in de 20ste eeuw het pragmatisme hoogtij viert. De vraag of iets nastrevenswaardig is wordt niet langer beantwoord met een beroep op Gods wil of een andere Hogere Waarheid maar simpelweg door te kijken naar de praktische gevolgen van ons handelen. Wat waar is of goed, is wat werkt. Grote doelen verdwijnen achter leuzen als ‘hoop’ en ‘verandering’. Op hoop van … ja van wat eigenlijk? De tijd zal je het leren.
Naschrift Jtro: het christelijk perspectief
Als onze identiteit een ballon zou zijn, met welke pomp moeten we hem dan volgens dit boek opblazen? Eerlijk gezegd komt het christelijk perspectief er bekaaid vanaf en soms zelfs wat karikaturaal, bijvoorbeeld door denken en geloven op een lijn te stellen. Wat zegt de Bijbel, of nog explicieter, wat zegt de Jezus over ‘identiteit’? In Mat. 16 vraagt hij Zijn discipelen: ‘Wie zeggen de mensen, dat Ik, de Zoon des Mensen (een eerste hint?, pve), ben?’ Na wat reacties antwoordt Petrus: ‘Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God.’ Dat was het juiste antwoord, uit de mond van een mens maar geopenbaard door God de Vader. Daarna spreekt Jezus Simon (‘zoon van Jona’) aan als Petrus en belooft op deze rots(-man) Zijn gemeente te bouwen. Hij ontvangt ook de sleutels van het Koninkrijk van God en bevoegdheid om op aarde te (ont-)binden, met hemelse gevolgen. Dat is wat Jezus doet: Vanuit Zijn eigen ‘identiteit’ (liefdesrelatie èn opdracht) verandert Hij onze naam, onze positie en onze autoriteit. Er blijft weinig van ons oude ik over. Kind van God, dat is genoeg. Zijn eigendom. Om jezelf te vinden, moet je jezelf verliezen. Aan Hem.